Mest

Alle mest die op het bedrijf zelf wordt geproduceerd hoeft niet te worden aangeschaft in de vorm van kunstmest. Bovendien hoeft de mest die op het eigen land kan worden aangewend niet te worden afgevoerd, vandaag de dag een flinke kostenpost. Met een optimaal gebruik van dierlijke mest kan een efficiëntieslag behaald worden.

Voldoende opslag
In de wintermaanden, wanneer er geen mest uitgereden wordt, moet de mest worden opgeslagen. Door te zorgen voor voldoende opslagruimte creëert de veehouder vrijheid om te bepalen wanneer hij de mest uitrijdt. Bemesten wanneer het land het nodig hee en niet wanneer de opslag vol is. Er zijn verschillende overwegingen die meebepalen wat het beste uitrijmoment is. Om te beginnen moet het land niet te nat zijn, het berijden van te na e percelen gaat ten koste van de bodemstructuur. Anderzijds leidt uitrijden onder warme en droge omstandigheden met veel zonnestraling tot een versterkt verlies aan ammoniak, met negatieve gevolgen voor de biodiversiteit van natuurgebieden en het verlies van stikstof als kostbare grondstof. Ook is het beter om meermaals kleine hoeveelheden uit te rijden in plaats van in één keer een grote hoeveelheid. Zo wordt de mineralenbeschikbaarheid gespreid en piekbelasting voorkomen. Kringloopboeren vereist daarom gespreide toediening van mest op het juiste moment om de benutting te vergroten.

Mest op maat
Kringloopboeren maken zo veel mogelijk mest op maat. De mineralen in de dunne fractie zijn sneller opneembaar. Daarom is deze dunne fractie goed inzetbaar als vervanger
voor kunstmest. De dikke fractie bevat meer fosfaat en koolstof en is van hoogwaardige kwaliteit. Daarom is het gewilder op de markt. Het doel van een kringloopboer is om snel werkende mest (gier), gemiddeld werkende (drijfmest) en langzaam werkende mest (compost of dikke fractie) op zijn bedrijf aanwezig te hebben. Compost of dikke fractie wordt naar percelen gebracht met een laag organische gehalte en naar maïsland. Grasland met een normaal organische stof gehalte en een flink pak wortels kan met zowel gemiddeld als snelwerkende stikstof uit de voeten. Om extra stikstof in het gras te krijgen kan gier (bij voorkeur met water) als kunstmest worden aangewend.

Het vrijkomen van ammoniak uit mest moet zo veel mogelijk voorkomen worden. Als mest en urine met elkaar in contact komen ontstaat ammoniak. Het overgrote deel
van de ammoniak komt vrij binnen de eerste 15 minuten na het contact. Daarom is het van belang dat de scheiding tussen mest en urine snel plaatsvindt. Er zijn verschillende stalroostervloeren die hier speciaal op zijn ontwikkeld. Ook wordt door fabrikanten gewerkt aan innovatieve mestscheidingstechnieken waarbij de dikke en dunne fractie heel snel als het ware ‘achter de koe vandaan’ gescheiden worden. De mestscheiders die al op de markt zijn hebben nog niet direct het e ect van het voorkomen van ammoniakemissie omdat dit scheiden te laat gebeurt.

Anders bemesten geeft ander voer
Kringloopboeren benutten het principe van verrijking van de bodem door koolstofrijkere en stikstofarmere dierlijke mest. In wezen ‘voed je de bodem’. Bacteriën en schimmels gebruiken de koolstof als energiebron om zich te vermeerderen. Daarbij leggen ze
de stikstof in zichzelf vast, waardoor deze niet verloren kan gaan door uitspoeling of vervluchtiging. Pas na verloop van tijd komt deze stikstof beetje bij beetje vrij voor de planten, in hoeveelheden die de planten ze goed op kunnen nemen. Hierdoor hoe de boer minder kunstmest te strooien en zal hij het gras later en vezelrijker oogsten.

Bovengronds uitrijden
Het is volgens de mestwet niet toegestaan om dierlijke mest bovengronds aan te wenden. De mest moet in smalle stroken tussen het gras of in de bodem worden aangebracht (emissiearm aanwenden) voor het terugdringen van ammoniakemissie. Zeker in de buurt van natuurgebieden is een hoge concentratie ammoniak in de lucht problematisch omdat de ammoniak elders neerslaat en het ecosysteem aantast. Hierbij raken soorten die een stikstofarme bodem nodig hebben in de verdrukking met negatieve gevolgen voor de biodiversiteit.

Voor sommige kringloopboeren is het bovengenoemde ‘onderwerken’ van de mest
 een heikel punt. Dat geldt vooral voor injecteren. Dat heeft namelijk ook nadelen. Het ondergronds aanwenden is een ingrijpende bodembewerking en vraagt zware machinerie en kan daarom negatieve impact hebben op de bodemstructuur. Verder verandert het effect van de mest op de bodem als het rechtstreeks wordt geïnjecteerd in plaats van blootgesteld wordt aan de zon en langzaam infiltreert. Er zijn daarnaast aanwijzingen
dat het negatieve gevolgen heeft voor het bodemleven dat op deze manier in contact komt met de ammoniak in de mest. Ook zorgt het voor problemen bij boeren die weidevogelbeheer toepassen of houtwallen op hun land onderhouden. Met machines als een mestinjecteur is het veel moeilijker om nesten en boomwortels te vermijden.

In 1994 kreeg een aantal boeren in Nederland (o.a. in de Noordelijke Friese Wouden) een tijdelijke ontheffing van de maatregel voor ondergrondse aanwending. Ten dienste van onderzoek werd het de boeren toegestaan bovengronds mest uit te rijden. Deze ontheffing is later in een aantal periodes tot 2011 herhaald. In 2013 is door de Tweede Kamer een motie aangenomen voor vrijstelling van het bovengronds aanwenden van mest voor een periode van 5 jaar voor een groep van circa 100 kringloopboeren. Begin 2014 is bekend geworden dat de staatsecretaris van het ministerie van EZ de motie gaat uitvoeren. Informatie over de motie en de bijbehorende voorwaarden is te vinden op de volgende site: Vrijstelling bovengronds aanwenden drijfmest

Ondertussen worden in nieuw onderzoek de effecten van mest, die bovengronds
wordt uitgereden en tegelijker tijd wordt besproeid met water, bestudeerd. Uit eerste onderzoeken lijkt dat de emissie van ammoniak sterk gereduceerd kan worden met een zogenaamde Duospray machine. Hoewel niet vrij van bezwaren, zoals transport van veel water, kan een goedgekeurde waterspraymachine een oplossing bieden voor deze groep melkveehouders.